Lexicon & morfologie
Complex Lexical Items
(2004-2009)
De centrale vraag in het promotietraject van
Maria Mos
was in hoeverre er in het mentaal
lexicon gebruik gemaakt wordt van al dan niet impliciete kennis van de
morfologische structuur van lexicale items. Het gaat hierbij zowel om de
verwerving van nieuwe woorden als de verwerking van bekende woorden. Het
onderzoek richtte zich op basisschoolleerlingen die Nederlands als eerste taal
leren en hun meertalige klasgenoten.
Naast een lexicale decisie taak die inzicht geeft in de rol van
morfologische structuur bij het verwerken van woorden in het mentaal
lexicon, is ook de meer expliciete kennis en het bewustzijn van interne
structuur van woorden getoetst. Daarnaast zijn de omvang van de
woordenschat, taalachtergrond van de leerlingen en frequentie van complexe
woorden, die van hun stam en affix en de semantische transparantie en
productiviteit als variabelen meegenomen.
Voor meer informatie zie
* Maria Mos & Anne Vermeer (2009), Wat weten kinderen nou helemaal van derivationele morfologie. In: Zesde An�laconferentie, Ad Backus, Merel Keijzer, Ineke Vedder en Bert Weltens (eds.), pp. 253-263, Delft: Eburon.
PDF
* Maria Mos (2010). Complex Lexical Items (proefschrift). Utrecht: Netherlands Graduate School of Linguistics.
* Maria Mos (2006). Complexe woorden in het mentale lexicon van kinderen. Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen 75: 53-66.
* Mos, M. & A.M. Backus (2011). Islands of (im)productivity in corpus data and acceptability judgments: Constructing two potentiality constructions in Dutch.
In D. Schonefeld (Ed.), Converging Evidence. Methodological and theoretical issues for linguistic research (pp. 165-192). Amsterdam: Benjamins
Uit artikel Mos & Vermeer
Toetsitems_magnitude_estimation_taak_Maria_Mos.doc
Toetsitems_woordvormingstaak_Maria_Mos.doc
Toetsitems_definitietaak_Maria_Mos.doc
Toetsitems_lexicale_decisietaak_Maria_Mos.doc
Woordverwerving
Ontwikkeling van woordenschat bij jonge NT1- en NT2-verwervers
(2000 - 2009)
Het longitudinale onderzoek beoogde een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving
te geven van de ontwikkeling in de woordenschat in het Nederlands van autochtone
en allochtone kinderen van vier tot negen jaar. De nadruk lag daarbij op de
ontwikkelingen in de omvang (`breedte') en de relatie met regelgestuurd dan
wel `associated-pairs'-leren van morfologisch complexe woorden (m.n. verbuiging
en vervoeging), met cognitieve vaardigheden (m.n.definitie-vaardigheid), en met
de vaardigheid om cohesie en coherentie in een tekst aan te brengen.
Klik voor een uitgebreidere beschrijving en onderzoeksvragen
hier
Voor meer informatie zie ook publicaties vanaf 1996
Lexicon
Woorden leren in het tweede-taalonderwijs op de basisschool
(1989-2000)
In een longitudinaal onderzoek over vier jaar is nagegaan wat de effecten zijn
van het gedurende langere tijd gestructureerd aanbieden van veel nieuwe woorden aan
tweede-taalverwervers in de onderbouw van het basisonderwijs. Daarbij is de
hoeveelheid en de aard van de (al dan niet) verworven woorden onderzocht. Op vier
basisscholen zijn gedurende vijf jaar ruim 60 allochtone leerlingen gevolgd die
in het kader van het project intensief tweede-taalonderwijs ontvingen. De gebruikte
onderwijsleermaterialen lagen daarbij vast. 26 tweetalige leerlingen uit groep 4
van de experimentscholen, die niet het voorgeschreven curriculum doorlopen hadden,
fungeerden als controlegroep, naast leerlingen op vier controle- scholen, die vijf
jaar lang dezelfde toetsen voorgelegd kregen. Tenslotte werden de leerkrachten
bevraagd over de organisatie, inhoud en implementatie van het curriculum. In
onderlinge afstemming is een parallel onderzoek uitgevoerd door Ren� Appel van
de Universiteit van Amsterdam.
Mede in het kader van dit woordenschatproject zijn in het basisonderwijs taaldata
verzameld ten behoeve van de woordenschatselectie met het oog op een NT2-curriculum,
op het terrein van interactie in de klas, prentenboeken en leesboeken, zaakvakteksten,
reken- en taalmethoden (zie Schrooten & Vermeer 1994). Op basis hiervan is onderzocht
in hoeverre een grotere woordkennis een garantie biedt voor betere toegang tot
taalaanbod (zie Vermeer 2000).
Hoewel de experimentele groep significant sneller voortuitgegaan is dan de
controlegroep, is het streefdoel - een even grote woordenschat als autochtone
leeftijdgenoten - niet bereikt (zie Appel & Vermeer 1997). Wat betreft de
woordenschatselectie is een onderzoek gedaan naar de relatie tussen frequentie
van voorkomen, feitelijke kennis van leerlingen en beoordeling door leerkrachten
van woorden. Hiertussen werden zeer hoge correlaties gevonden (zie Vermeer 1997).
Daarnaast is het effect onderzocht van het al dan niet desambigueren en een type-
dan wel token-benadering in het berekenen van het dekkingspercentage van een tekst,
toegespitst op de begrijpelijkheid van verschillende soorten teksten uit groep 5
voor negenjarige NT1- en NT2-leerders. Hieruit komt naar voren dat NT1-leerders
bij slechts ��n, en NT2-leerders bij acht van de tien teksten onder de critische
dekkingsgraad zitten om de tekst nog voldoende te kunnen begrijpen (zie Vermeer 2000).
Voor meer informatie zie publicaties vanaf
1996 of publicaties 1986 - 1996
Woorden in het basisonderwijs (Schrooten & Vermeer, 1994, TUP) is
uitverkocht. Voor de tekst van de handleiding, waarin ook een aantal analyses op
het corpus: klik hier.
Op
woordwerken zijn de woordenlijsten te downloaden.
Ook Woordenschat en taalonderwijs aan allochtone leerlingen
(Appel & Vermeer, 1997, TUP) is uitverkocht. Exemplaren zijn zolang de voorraad
strekt nog te bestellen bij anne.r.vermeer@gmail.com
Taaltoetsing
Taaltoets allochtone kinderen in de onderbouw van de basisschool.
(1996-2005)
Het project beoogde de ontwikkeling van een gevalideerd en genormeerd instrument
voor het evalueren van de mondelinge taalvaardigheid in het Nederlands van autochtone
en allochtone kinderen in de leeftijdsgroep van 4 tot 9 jaar, in het kader van
een leerlingvolgsysteem. Daarbij ging het om een toets die door leerkrachten binnen
het basis- en speciaal onderwijs kan worden gehanteerd en die gericht is op diagnose
(domeingerichte interpretatie) en resultaatbepaling (normgerichte interpretatie).
Om de grammaticale ontwikkeling van kinderen te kunnen volgen, is uitgegaan van
een serie instrumenten op verschillende lingu�stische niveaus. Daartoe zijn een
aantal receptieve en produktieve toetsen ontwikkeld die bedoeld zijn voor het
longitudinaal meten van fonologische, lexicale, morfo-syntactische en tekstuele
vaardigheden. Deze taken zijn in het kader van een landelijke longitudinale
normering gedurende vijf jaar (1997-2001) voorgelegd aan steeds 1200 autochtone
(laag- en hoog-SES) en verschillende groepen allochtone leerlingen. Daarnaast
zijn ook gegevens over de sociale taalvaardigheid en het taalaanbod aan de
leerlingen verzameld. Verder zijn bij ruim 700 leerlingen de twee verteltaken
opgenomen op audioband met het oog op een analyse van de ontwikkeling van cohesie-
en coherentieverschijnselen bij autochtone en allochtone kinderen. Tenslotte zijn
eenmalig in groep 1 de leerlingen op cognitie (RAKIT) en tweetaligheid (DTT)
getoetst. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met Ludo Verhoeven (KUN)
en het Cito.
In 2001 is op basis van dit onderzoek de nieuwe Taaltoets Alle Kinderen (ter
vervanging van de Taaltoets Allochtone Kinderen) op de markt gekomen (Verhoeven
& Vermeer 2001).
Ictaal
Interfaces, interacties en het leren van een tweede taal
(MASLA, Models of Adaptive Second Language Acquisition)
(2003-2008)
Het project omvatte twee deelprojecten: "Constructieve analyse van computerprogramma's voor NT2-onderwijs op maat",
en "Adaptieve structurering van (digitaal) lesmateriaal voor (tweede-)taalonderwijs".
In het NWO/PROO-project Adaptieve structurering van (digitaal) lesmateriaal voor (tweede-) taalonderwijs
(MASLA, Models of Adaptive Second Language Acquisition) is onderzocht hoe via de computer op iedere student
toegesneden lesmateriaal aangeboden kon worden. MASLA concentreerde zich enerzijds op de vraag hoe de computer
eigenschappen van een taalleerder en van lesmateriaal kan bepalen. Anderzijds hield het onderzoeksproject zich
bezig met de vraag hoe deze aspecten kunnen worden ingezet in het ondersteunen van individuele tweede-taalverwervers
in hun taalverwerving.
Omdat woordenschatgrootte de belangrijkste factor is in taalvaardigheid en tekstbegrip, is deze als uitgangspunt
genomen voor de bepaling van het taalvaardigheidsniveau van de leerder en de moeilijkheidsgraad van een tekst.
Voor het eerste is een online toets ontwikkeld die extrapolatie naar woordenschatomvang mogelijk maakt. Voor het
tweede is nagegaan wat een optimaal dekkingspercentage voor leerders van verschillend taalvaardigheidsniveau was.
Voor beide zijn de woordfrequenties uit CELEX gebruikt om het model van de leerder en een domeinmodel te 'vullen'.
Uit een aantal vooronderzoeken bleek een dekkingsgraad van 88% bevredigende resultaten op te leveren. Bovendien
bleek dat dekkingsniveau geen verschil opleverde qua gedrag (time on task, raadplegen van hulpbronnen, klikgedrag)
(zie artikel TTWiA 2007 en Ped Stud).
In een tweetal andere onderzoeken is nagegaan in hoeverre woordenboekinformatie (eentalig, tweetalig), contextzinnen,
en morfosyntactische informatie (affixkennis) de leerder hielp van de retentie van woorden. Raadplegen bleek inderdaad
effect te hebben op retentie, en bovendien bleek er transfer op te treden naar vormen die niet opgezocht of
aangeboden waren. Tussen typen leerders (rule formers vs. data gatherers) bleek weinig verschil in het raadplegen
van hulpbronnen. Hulpbronnen blijken trouwens, geheel in overeenstemming met ander onderzoek, relatief weinig
geraadpleegd: gemiddeld minder dan 3 kliks per persoon per tekst, waarbij 1.2 onbekende, en 2.8 reeds bekende
woorden (zie artikel TTWiA, Ped Stud en ITL).
In een vierde onderzoek is nagegaan of actuele nieuwsbronnen (rss-feeds van een tiental kranten) ingezet konden
worden als actueel lesmateriaal. Hieruit bleek dat leren vanuit actuele nieuwsbronnen (inclusief jeugdjournaal.nl)
gecontroleerd mogelijk is vanaf een woordenschat van 1500 woorden. Voor de laagste niveaus van woordenschat zijn
de dekkingspercentages zo laag dat de teksten voor de leerder niet meer goed begrijpelijk zijn (zie artikel
TTWiA 2008).
In een onderzoek, uitgevoerd samen met het CATS-project van INHolland, Utrecht, zijn de mogelijkheden
onderzocht voor auteursomgevingen, te gebruiken door docenten en studenten, bijvoorbeeld bij moeilijke
zaakvakteksten in het MBO en HBO. Daarbij werden teksten geannoteerd door docenten en door studenten. Deze zijn
(o.a.) in cursussen Mondzorgkunde van Hogeschool InHolland ge�mplementeerd (zie artikel PALC 2007).
Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken is een adaptive language engine (ALANE) gebouwd en in een aantal
fasen verder ontwikkeld. ALANE is een webapplicatie bestaande uit 1) een auteursomgeving voor het invoeren en
analyseren van teksten, het verrijken van zins- en tekstannotaties, voor het automatisch genereren van toetsen
(clozetaken), en voor het maken van taken; 2) een studentomgeving voor het lezen van teksten, met aanklikbare
onderdelen (woorden), en toegevoegde opdrachten en taken; 3) een corpusmodule met frequenties, concordanties en
collocaties van woorden en woordvormen; en 4) webmining software (nieuwsbot, google translate voor tweetalig
woordenboek en omegawiki).
Het belangrijkste en meest verspreide eindproduct van het MASLA project is de door
softwareontwikkelaar EDIA
verder ontwikkelde en vormgegeven Nieuwslezer. Deze wordt bijvoorbeeld ook ingezet bij
Nederlands voor Buitenlanders, een NT2-methode uitgegeven bij Boom, Meppel.
Op een variant hierop, De Slimme Nieuwslezer ,
kan in elke bibliotheek van Nederland gratis ingelogd worden.
Sinds begin 2010 kunnen inburgeraars gebruik maken van De Slimme Nieuwslezer,
waarin de gebruiker aan de hand van actuele nieuwsberichten nieuwe woordjes leert. De in het
MASLA-project ontwikkelde prototypes zijn door Edia verder verbeterd en verfijnd.
Voor meer informatie over alle projecten zie publicaties vanaf 1996